Skip to content

Mystagogische ervaringen in het leven van Etty Hillesum

 

Etty Hillesum is geboren in Middelburg op 15 januari 1914 en gestorven in Auschwitz, rond 30 november 1943. Zij heeft een dagboek en brieven geschreven, die zijn gebundeld onder de titel “Het verstoorde leven”. Het dagboek begint op 9  maart 1941 en eindigt op 12 oktober 1942. Haar laatste brief is een kort bericht aan een vriendin over haar deportatie, samen met haar ouders en broer, naar Auschwitz op 7 september 1943.

In haar dagboeken en brieven verwoordt ze haar persoonlijke, innerlijke ontwikkeling te midden van de turbulentie van de tweede wereldoorlog en de holocaust. Kenmerkend is de korte duur (2½ jaar) waarin de geschriften zijn ontstaan en de bijzondere omstandigheden, nl. onder de hoge druk van de jodenvervolging in de 2e wereldoorlog. Het spirituele proces dat zich normaal in een mensenleven afspeelt, gebeurt bij haar in een paar jaar.

Op 15 juli 1942 werkt ze bij de Joodse raad. Op haar verzoek wordt ze op 30 juli overgeplaatst naar de afdeling ‘sociale verzorging doortrekkenden’ in kamp Westerbork. Op 5 december wordt ze ziek en verblijft in Amsterdam en op 5 juni 1943 mocht ze terug naar het kamp. Op 5 juli komt er een einde aan haar bijzondere status en wordt ze kampbewoonster. Haar ouders en broer zijn op 20 of 21 juni opgepakt. Op 7 september worden ze samen op transport gesteld naar Auschwitz.

 

Innerlijke ontwikkeling

Op jonge leeftijd al verlangt zij ernaar dat iemand haar bij de hand neemt en haar leert hoe ze moet leven. Wanneer ze begint met het schrijven van haar dagboek, heeft ze juist Julius Spier ontmoet, een psycholoog die de handpalmen van mensen kan lezen. Hij is een man die evenwichtig in het leven staat. Zij leert van hem om zich naar binnen te keren en te luisteren naar haar zieleroerselen. Geconfronteerd met een heen en weer slingeren tussen dieptepunten, twijfels en hoogtepunten, begint zij aan haar eigen innerlijke ontwikkeling en komt ook langzamerhand open te staan voor het innerlijk van andere mensen.

Zij is een vrouw die verlangt naar de ontplooiing van haar leven. Ze voelt diep in zichzelf een sterke scheppingsdrang, vooral wanneer ze naar de natuur kijkt, de jasmijn en de lucht. Ze voelt dat ze geboren is om kunstwerken te maken, om schrijfster worden.

In deze tijd begint de realiteit van de holocaust door te dringen. Mensen worden opgepakt, er komen berichten over de concentratiekampen en de leefruimte van de joden wordt drastisch ingeperkt. Etty blijft zoeken naar de zin van het leven. Het spirituele proces dat zich normaal in een mensenleven afspeelt, gebeurt bij haar in een paar jaar. Een zoektocht naar innerlijke vrede.

 

14 juni 1941

Weer arrestaties, terreur, concentratiekampen, willekeurig weghalen van vaders, zussen en broers. Men zoekt naar de zin des levens en vraagt of het überhaubt nog zin heeft. Maar dit is een zaak, die men alleen met zichzelf en God moet uitmaken. En misschien heeft ieder leven zijn eigen zin en duurt het een heel leven die zin te vinden. Nu ben ik tenminste alle samenhang met de dingen en het leven kwijt.

 

Godsbeleving

Zij is een joodse vrouw, maar leeft het leven van rechtenstudente in Amsterdam. Daarnaast studeert ze ook de Russische taal: haar moeder is afkomstig uit rusland. Ze leest het oude en het nieuwe testament. Ze leest de autobiografie van Augustinus, de kerkvader, die beschrijft hoe hij God buiten zichzelf heeft gezocht om uiteindelijk God te ontdekken in zichzelf als degene die hem inniger nabij is dan hij zichzelf nabij kan zijn. Ook Etty ontdekt God in zichzelf en beschrijft deze ervaring in haar eigen woorden: In mij is een heel diepe put en daarin zit God. Ze wil God opdelven uit de diepte van haar zieleroerselen. De put waarin God zit, bedekt onder rotsblokken, wordt in haar een levende bron.

 

Dinsdag 26 augustus 1941

Binnen in me zit een heel diepe put. En daarin zit God. Soms kan ik erbij. Maar vaker liggen er stenen en gruis voor die put, dan is God begraven. Dan moet hij weer opgegraven worden. Ik stel me voor, dat er mensen zijn die bidden met hun ogen naar de hemel opgeheven. Die zoeken God buiten zich. Er zijn ook mensen die het hoofd diep buigen en in de handen verbergen, ik denk, dat die God binnen in zich zoeken.

Haar Godsbeleving en zelfbeleving worden gevoed door de uitspraak in het oud-testamentische boek Genesis: dat God de mens heeft geschapen in Gods beeld en gelijkenis. Dit beeld kan ook verstoord raken.

 

24 augustus 1943

Als ik denk aan die gezichten van het groen geüniformeerde, gewapende begeleidingspeloton, mijn God, die gezichten! Ik heb ze stuk voor stuk bekeken, verdekt opgesteld achter een venster, ik ben nog nooit van iets zo geschrokken als van deze gezichten. Ik ben in de knoei geraakt met het woord, dat het leidmotief van mijn leven is: En God schiep de mens naar zijn evenbeeld. Dat woord beleefde een moeilijke ochtend met mij.

Juist het beeld van God in zichzelf en in iedere mens wil zij behoeden om niet ten onder te laten gaan door de haat en het geweld waarmee zij geconfronteerd wordt. Het beeld van God in haar mag niet ten onder gaan door het lijden wat ze samen met anderen doormaakt. De vraag die vele mensen zich stellen: waarom laat God dit toe, waarom grijpt God niet in wordt voor haar een grote acceptatie van de machteloosheid van God.

 

12 juli 1942

Het zijn bange tijden, mijn God. Vannacht was het voor het eerst dat ik met brandende ogen slapeloos in het donker lag en er vele beelden van menselijk lijden langs me heen trokken. Ik zal je een ding beloven God, een kleinigheidje maar: ik zal mijn zorgen voor de toekomst niet als even zovele zware gewichten aan de dag van heden hangen, maar dat kost een zekere oefening. Iedere dag heeft nu aan zichzelf genoeg. Ik zal je helpen God, dat je het niet in mij begeeft, maar ik kan van te voren nergens voor instaan. Maar dit ene wordt me steeds duidelijker: dat jij ons niet kunt helpen, maar dat wij jou moeten helpen en door dat laatste helpen we ook onszelf. En dat is het enige dat we in deze tijd kunnen redden en ook het enig waar het op aankomt: een stukje van jou in onszelf, God. En misschien kunnen we er ook aan meewerken jou op te graven in de geteisterde harten van anderen. Ja, mijn God, aan de omstandigheden schijn jij niet al te veel te kunnen doen, ze horen nu eenmaal bij dit leven. Ik roep je er ook niet voor ter verantwoording; jij mag daar later ons voor ter verantwoording roepen. En haast met iedere hartslag wordt het me duidelijker: dat je ons niet kunt helpen, maar dat we jou moeten helpen en dat we de woning in ons, waar jij huist, tot het laatste toe moeten verdedigen.

Door haar ervaringen moet ze erkennen dat God niet almachtig is; in de zin dat God kan ingrijpen in de geschiedenis. Het is een van de redenen waarom mensen zich van het geloof afkeren: hoe kan God dit toelaten? Etty groeit naar een ander antwoord. Voor haar kan er plaats zijn voor vele tegenstellingen: de mooie bloeiende jasmijn en de honger; een ellendige vernietiging en God.

 

2 juli 1942

En leven wij niet iedere dag een heel leven en doet het er veel toe of we enige dagen korter of langer leven?  Ik ben iedere dag in Polen, op de slag(cht)velden, zo kan men het noemen, er dringt zich soms een visioen van gifgroene slagvelden aan me op, ik ben bij de hongerenden, bij de mishandelden en bij de stervenden, iedere dag, maar ik ben ook bij de jasmijn en bij dat stukje hemel achter mijn venster; er is voor alles plaats in één leven. Voor een geloven aan God en voor een ellendige ondergang.

Geleidelijk komt zij tot het besef dat zij zelf verantwoordelijk is om Gods beeld in zichzelf te bewaren; om in deze moeilijke tijden de liefde tot de naaste in zichzelf te bewaren. Zij beseft dat ze ook de Duitse soldaten in haar gebed moet herdenken. Ze komt op het spoor van de innerlijke vrede, dat haar verdere leven diepgaand zal beïnvloeden.

 

Zaterdag 20 juni 1942

Ik geloof aan God en ik geloof aan de mensen en ik durf het langzamerhand eerlijk te zeggen zonder valse schaamte. Het leven is moeilijk, maar dat is niet erg. Men moet beginnen zijn ernst ernstig te nemen en de rest komt vanzelf. En ‘werken aan zichzelf’ is heus geen ziekelijk individualisme. En vrede kan alleen een echte vrede worden later, wanneer eerst ieder individu in zíchzélf vrede sticht en haat tegen medemensen, van wat voor ras of volk ook, uitroeit en overwint en verandert in iets, dat geen haat meer is, misschien op den duur wel liefde, of is dat misschien wat teveel geëist? Toch is het de enige oplossing.

 

Mystiek

Haar proces om tot innerlijke vrede te komen is een mystiek proces. Mystiek, schrijft ze, moet rusten op een kristalheldere eerlijkheid. (19 juni 1942). Het voornaamste instrument tot innerlijke vrede is een kristalheldere eerlijkheid. Met deze kristalheldere eerlijkheid kan zij haar innerlijk leven polijsten waardoor zij trefzeker kan zien wie zij is: een hol vat waar de wereldgeschiedenis doorheen spoelt. (15 juni 1941) De holte van het vat wordt bij Etty de resonansruimte van het lijden van de mensheid in de concentratiekampen. Zij probeert de vragen van het lijden van de mens in alle eerlijkheid in de ogen te kijken. Eerlijkheid heeft ze ook ten aanzien van zichzelf: haar eigen kleinheid ten opzichte van de wereldgeschiedenis.

 

15 juni 1941. Zondagochtend 12 uur.

We zijn maar holle vaten, waar de wereldgeschiedenis doorheen spoelt.

Gisteren heb ik één moment gedacht dat ik niet verder kon leven, dat ik hulp nodig had. Ik was de zin van het leven en de zin van het lijden kwijt, ik had het gevoel onder een geweldig gewicht ‘zusammen zu brechen’, maar ook hier heb ik iets doorgevochten, waardoor ik opeens weer verder kan, sterker dan vroeger. Ik heb het ‘lijden’ der mensheid vlak en eerlijk in de ogen proberen te kijken, ik heb me ermee uiteengezet, of liever: iets in mij heeft zich ermee uiteengezet, op veel wanhopige vragen zijn antwoorden gekomen, de grote zinloosheid heeft weer plaatsgemaakt voor iets meer orde en samenhang en ik kan weer verder. Het was weer even, een korte maar hevige slag waar ik een ondeelbaar beetje rijper uit tevoorschijn ben gekomen.

Ik zeg dat ik me uiteengezet heb met ‘Het lijden der Mensheid’ (ik griezel nog steeds van die grote woorden) maar dat is het toch eigenlijk niet. Ik voel me veeleer een klein slagveld, waar de vragen of een enkele vraag van deze tijd uitgevochten wordt. Het enige wat je kunt doen is je deemoedig ter beschikking stellen om jezelf tot slagveld te laten maken. Die vragen moeten toch een onderdak hebben, moeten toch een plek vinden waar ze kunnen strijden en tot rust komen en wij, arme kleine mensen, moeten onze innerlijke ruimte voor ze openstellen en niet weglopen. Ik ben misschien, wat dat betreft, wel heel gastvrij, het is daar soms een allerbloedigst slagveld bij mij en af en toe een overgrote vermoeidheid en zware hoofdpijn zijn de tol hiervoor. Maar nu ben ik alweer alleen nog maar mezelf, Etty Hillesum, een vlijtig studente in een vriendelijke kamer met boeken en een vaas margrieten. Ik loop weer in m’n eigen smalle bedding en het contact met ‘Mensheid’, ‘Wereldgeschiedenis’ en ‘Lijden’ is weer afgebroken. Dat moet ook, anders zou een mens helemaal gek worden. Men mag zich niet steeds verliezen in grote vragen, men kan niet steeds slagveld zijn, men moet iedere keer weer de eigen kleine grenzen om zich heen voelen, waarbinnen men dan het eigen kleine leven nauwgezet en bewust verder leeft, steeds weer gerijpt en verdiept door de ervaringen die men in die haast ‘onpersoonlijke’ momenten van contact met de hele mensheid opdoet.

 

Mystiek van het medelijden

Mystiek is een proces waarin een mens gaat ervaren dat God de uiteindelijke grond is van mijn bestaan. In een mystiek van het medelijden is God de kracht die in mij meelijdt met de andere mens. Nu wil ik het wagen om de mystiek van Julianne van Norwich (1342- na 1413) te vergelijken met dat van Etty. Beiden worden in hun spiritualiteit bewogen door een kristalheldere eerlijkheid naar het lijden van de mensheid. Bij Julianne vormt dat de kern van haar theologie. Bij Etty vormt het de kern van haar geleefde ervaring.

 

Julianne van Norwich, visioen over de passie van Christus

Het belangrijkste punt dat bij het zien van deze Passie moet opgemerkt worden, is immers de bedenking en het besef dat het God is die hier lijdt. Zijn godheid gaf zijn mensheid immers de kracht, om uit liefde méér te lijden dan alle mensen samen zouden kunnen. Zo was hij aan de ene kant de meest kwetsbare en weerloze van alle mensen, en aan de andere kant de sterkste, met de grootste capaciteit om te lijden. En hij leed om de zonden van elke mens die gered zal worden. Hij zag van ieder het leed, de eenzaamheid en de angst, en maakte deze in zijn liefde en medelijden tot de zijne.

 

Etty Hillesum, 11 juli 1942

Wat is dat toch op het ogenblik in mij? Zo’n lichte en bijna speelse vrolijkheid? Gisteren was het een zware, een heel zware dag, waarin innerlijk veel doorleden en verwerkt moest worden. En ik héb weer alles wat op me is afgestormd, verwerkt en ik kan alweer iets meer dragen dan gisteren. En dat geeft me waarschijnlijk die innerlijke blijmoedigheid en rust: hoe ik iedere keer weer weet hoe ik klaar kom met de dingen, helemaal alleen klaar en hoe mijn hart daarbij niet uitdroogt van verbittering en hoe ook mijn momenten van diepste treurigheid en ook van wanhoop hun vruchtbare sporen in me achterlaten en me sterker maken.

 

17 september donderdagmorgen 8 uur. 1942

Het levensgevoel is zo sterk en groot en rustig en dankbaar in me, dat ik maar helemaal niet proberen zal het in één woord uit te drukken. Er is zo’n volmaakt en volkomen geluk in me, mijn God. Het is toch weer het beste uitgedrukt met zijn woorden: ‘ruhen in sich’. En hiermee is misschien het meest volkomen uitgedrukt mijn levensgevoel: ik rust in mijzelve. En dat mijzelve, dat allerdiepste en allerrijkste in mij waarin ik rust, dat noem ik ‘God’.

‘Hineinhörchen’, ik wilde dat ik daar een goede Hollandse uitdrukking voor kon vinden. Eigenlijk is mijn leven één voortdurend ‘hineinhörchen’ in mijzelf, in anderen, in God. En als ik zeg dat ik ‘hinein hörch’, dan is het eigenlijk God die in mij ‘hinein hörcht’. Het wezenlijkste en diepste in mij dat luistert naar het wezenlijkste en diepste in de ander. God tot God.

 

13 oktober 1942

Sommige mensen draag ik in me als bloemknoppen en ik laat ze in me openbloeien. Anderen draag ik in me als zweren, zolang tot ze openspringen en etteren. “Vorwegnehmen”. Ik weet hier geen goed hollands woord voor. Zoals ik hier nu lig, sinds gisterenavond, verwerk ik vast een beetje van het vele lijden dat er over de hele wereld verwerkt moet worden. Ik breng vast een beetje van het lijden van de komende winter onderdak. In een keer gaat dat toch niet. Het wordt een zware dag voor me vandaag. Ik blijf maar stil liggen en “nehme” iets “vorweg” van alle zware dagen die er nog komen zullen. Men zou een pleister op vele wonden willen zijn.