Liefdevol mysterie dat ons vormt in tijd en eeuwigheid
Een visioen van Julianne van Norwich
Met haar Visioen van liefde is de Engelse mystica Julianne van Norwich voor mij al lange tijd een gesprekspartner op mijn levensweg en dat uit zich in mijn vertrouwen en overgave aan een diep mysterie dat mij vormt. Julianne ontving haar visioen op 13 mei 1342. Zij was toen 30 jaar oud. Meer dan twintig jaar heeft zij over haar visioen gereflecteerd om de wijsheid ervan te doorgronden en verwoorden.[1] Wat zij toentertijd niet kon weten, is dat de wijsheid die zij ontdekt ook is vormgegeven in verschillende levensbeschouwingen en dat de huidige wetenschap dichtbij dit onuitsprekelijke inzicht staat. Zo schrijft Julianne vanuit het christelijke idee van schepping uit niets:
Zo begreep ik dat de mens gevormd is uit niets. Dat wil zeggen, een mens is gevormd maar uit niets dat reeds gevormd is, maar wel als volgt: om het lichaam van de mens te creëren werd de klei van de aarde genomen om het te boetseren uit deze mengeling van stoffen geweven uit zintuiglijke materie. Maar in de vorming van het innerlijk van de mens wordt niets ter hand genomen en zo wordt het gevormd. Zo is de menselijke natuur wezenlijk één met haar vormgever die onze ongevormde natuur is en dat is God.
Hier raken we aan het mysterie dat het heelal en al het leven uit niets is ontstaan. In dit schouwen ziet Julianne dat de oorsprong van het heelal voortkomt uit goddelijke liefde. Een onuitsprekelijk inzicht. Vanuit het christelijke verstaan van God als schepper kunnen we spreken over ongeschapen (God) en geschapen (schepsel). De boeddhistische traditie spreekt over de ultieme en de historische dimensie. In het Taoïsme is de Tao het ongevormde dat aan de oorsprong ligt van de vorming van het universum. Vanuit tradities van mystieke omvorming, dat het grondwoord is in de mystiek, kunnen we spreken van het ongevormde en gevormde. Beide dimensies zijn níet van elkaar gescheiden. Zij zijn met elkaar verweven in het weefsel van al het leven. De zenmonnik Thich Nhat Hanh begrijpt de ultieme dimensie als een vorm die niet gezien kan worden, maar een werking heeft in het leven en ons omvormt door onze levenservaringen en tot een ander persoon maakt.
Als we naar planten kijken, zien we ook wonderen van weten. De appelboom weet hoe hij wortels, takken, bladeren, bloemen en fruit moet maken. Je zegt dat de appelboom, die geen intelligentie heeft, geen andere keuze heeft. Maar je ribben, je klieren, je ruggengraat heb je die met je intelligentie gecreëerd? Het is de werking van ‘wijsheid’, die alles omvat, inclusief ons vermogen om te denken. We moeten ‘wijsheid’ niet beschouwen als iets van buitenaf dat leven in het universum ademt. Het is het leven van het universum zelf.[2]
Julianne’s schouwen is even onbegrijpelijk als de huidige wetenschap die miljoenen jaren in de tijd terugkijkt naar de oerknal waaruit het universum ontstaan is. Wetenschappers beogen terug te kijken naar het ontstaan van het heelal, de oerknal. Hoe kunnen we ons dat terugkijken in de tijd voorstellen? Hoe is dat mogelijk? Wat wetenschappers de oerknal noemen, noemt Julianne God. De oerknal waaruit het heelal is ontstaan, is liefdevol. Hoe we het ook noemen, het blijft een mysterie. God mogen we ook het onnoembare noemen, het onbegrijpelijke, het mysterie, eeuwigheid, liefde, licht, leven, het niets. Als kind kunnen we ons al verwonderen over het universum en dat wij als mens daarin leven. Het is fascinerend dat begrippen van begin en einde geen greep op het heelal kunnen krijgen. Het gaat onze verbeelding verre te boven. Wat is de oorsprong van het heelal? Als het heelal ooit is begonnen hoe was het dan voordat het begonnen is? En hoe kunnen we ons het einde van het heelal voorstellen? Hoe is het dan voorbij dat einde? In de astrofysische wetenschap houden volwassenen zich met deze wonderlijke vragen bezig. Ook zij ervaren dit kijken naar het ontstaan van het heelal als kijken in de eeuwigheid van God.[3]
In haar visioen van een klein balletje zijn de drie visionaire waarnemingsvormen van zien, horen en schouwen prachtig met elkaar verweven om het onuitsprekelijke mysterie van het leven zichtbaar te maken.
En in dit visioen zag ik een klein ding, zo groot als een hazelnoot, dat rond als een balletje in de palm van mijn hand leek te liggen. Ik keek met het oog van mijn begripsvermogen, en dacht: “Wat zou dit kunnen zijn?” En mij werd geantwoord: “Dit is al het leven.”
Verwonderd vroeg ik me af hoe het kon blijven voortduren, want ik dacht dat het uit kleinheid plots in het niets zou vallen. En voor zover ik kon begrijpen ontving ik het antwoord: “Het leven ís en zal eeuwig zíjn, want God bemint het. En zo ontstaat al het leven uit Gods liefde.”
Ik zag in deze kleine ronding drie eigenschappen: het eerste is dat een goddelijk mysterie het leven vormgeeft, het tweede is dat het wordt bemind, het derde is dat het wordt beschermd. Maar wat schouw ik daarin en wat betekent dat voor mij? Waarachtig, de vormer, de beschermer en de minnaar.
We kunnen ons dat balletje verbeelden als een hazelnoot. De harde schil doet niet vermoeden welk mysterie zich aan de binnenkant van de hazelnoot kan voltrekken. Dat in de zachtere binnenkant van de hazelnoot een scheppingskracht zit die onze ogen niet waarnemen. Als we met het oog van ons begripsvermogen als het ware naar binnen kijken zien we in het zaad de kiemkracht waaruit het leven gevormd kan worden. Deze potentie wordt pas zichtbaar wanneer de schil openbreekt, het zaad ontkiemt en de zachtere binnenkant van de noot een andere vorm krijgt.
We kunnen ons dat balletje ook verbeelden als de aarde zoals astronauten vanuit de ruimte haar waarnemen. In de grootsheid van het heelal is de aarde een klein dingetje en zou zo in het niets kunnen vervallen, maar gedragen door de zwaartekracht blijft het zich bewegen tussen zon, maan, planeten en sterren.
Tijd en eeuwigheid
Kijken naar al het leven kan een niet onder woorden te brengen verwondering oproepen en een diep gevoel van betekenis geven. Ons menselijk perspectief op onszelf als middelpunt van al het leven valt in het niets. Immers, de hazelnoot is klein, daarentegen de mens groot. Maar de mens is nietig ten opzichte van de aarde. Op haar beurt is de aarde slechts een hazelnoot in het heelal. In het zien van de ontelbare sterren aan het firmament, de grootsheid van bergen, de weidsheid van de zee, een zonsondergang, de eenvoud van een grasspriet kan een gevoel van nietigheid ons overspoelen in verwondering dat we er zijn.
Verwonderd vroeg ik me af hoe het kon blijven voortduren, want ik dacht dat het uit kleinheid plots in het niets zou vallen.
Het visioen van het balletje in de palm van haar hand openbaart de verwevenheid van zijn en niet-zijn, van tijd en eeuwigheid. Uit zichzelf is de hazelnoot alles en toch ook niets. Groei en levensbestemming van de hazelaar ontstaan in de kiemkracht en de samenwerking tussen energieën die aanwezig zijn in het zonnelicht en mineralen en vocht in de aarde. Of in de sappen in onze spijsvertering. Wij kunnen de noot eten als smakelijke voeding voor ons lichaam, de noot verteren en de voedingstoffen in onze organen opnemen. Wonderlijk hoe alles met elkaar verweven is en in deze verwevenheid steeds een andere vorm ontvangt.
Als astronaut in de ruimte zie je de prachtige kleurrijkheid van de aarde; turquoise water, rode woestijnen, groene meertje en okergele hoogvlaktes. En ‘s nachts is de aarde als een zwart tapijt dat goud bestikt is met lichtpuntjes. De dampkring ziet er zo fragiel uit dat je het gevoel krijgt dat je die zo kunt wegblazen. In de onmetelijke ruimte wordt gezien dat de aarde en de mensen samen met andere planeten en de maan onderdeel zijn van een zonnestelsel. Dat geeft een kosmisch doorvoelen dat we gemaakt zijn van sterrenstof en deel van een groter geheel. Mijn sterrenstof wordt bij mijn sterven weer opgenomen in dat grotere geheel.[4]
En voor zover ik kon begrijpen ontving ik het antwoord: “Het leven ís en zal eeuwig zíjn, want God bemint het. En zo ontstaat al het leven uit Gods liefde.”
Julianne ziet een glimp van al het leven in het licht van de eeuwigheid. Een onbegrijpelijk inzicht. Het weefsel van het heelal is liefdevol. De atomen en het DNA waaruit het heelal, alle hemellichamen en ons lichaam zich vormen zijn liefdevol. Liefde is aanwezig in de hazelnoot die uitgroeit tot een hazelaar of zich ontbindt om voeding te zijn voor ons lichaam. Liefde is aanwezig in de zuurstof die we inademen. Het wonder is dat we ieder moment ons leven ontvangen uit niets, zonder enige inspanning van onszelf. Ieder moment klopt ons hart, ieder moment ademen onze longen in en uit, ieder moment verteren onze ingewanden het voedsel dat ons lichaam nodig heeft. Ieder moment laten onze ogen het licht toe, onze oren geluid, onze huid aanraking, onze neus geur en onze tong smaak. Ieder moment zorgen onze hersenen en zenuwen voor de aansturing van onze lichamelijke en zintuiglijke organen. De levensenergie die ons leven mogelijk maakt zal nooit in het niets verdwijnen omdat het mysterie dat het leven vormgeeft eeuwig is.
Vertrouwen op een liefdevol mysterie
Ik zag in deze kleine ronding drie eigenschappen: het eerste is dat een goddelijk mysterie het leven vormgeeft, het tweede is dat het wordt bemind, het derde is dat het wordt beschermd. Maar wat schouw ik daarin en wat betekent dat voor mij? Waarachtig, de vormer, de beschermer en de minnaar.
Liefde is aanwezig in de oorsprong van de mens en in de omvorming die zich gedurende ons leven voltrekt in ons lichaam en onze emoties en begripsvermogen. Wat betekent het voor mij dat ik ieder moment vanuit een mysterie wordt vormgegeven, ieder moment wordt bemind en ieder moment wordt beschermd? Het aanvoelen van dit mysterie ontwaakt ons verlangen om in onze persoonlijke levenservaringen te schouwen wat het goddelijke scheppingsmysterie is en hoe onze mystieke weg zich daarin toont. Ons verlangen is het zintuig dat de aanraking met het goddelijk mysterie voelt. Ons verlangen voelt aan dat we bemind worden, en heeft weet van het nog onbekende wat God wil laten ontdekken en voltooien in ons. We kunnen ons dit verbeelden als een liefdesrelatie tussen twee minnaars. In de liefdesrelatie word je aan jezelf gegeven, wanneer de ander jou aanvoelt en zich afstemt op jou en jij je in wederkerigheid afstemt op de ander. Het toelaten van het bemind worden gebeurt voorzichtig, aarzelend want er is vertrouwen nodig om onszelf bloot te geven. Als een geleidelijk aan afpellen van alle weerstanden tegen het beminnen.
Ontvankelijk zijn voor deze liefdevolle vorming is de bron van innerlijke rust en een dragende kracht. Wij zijn door onze levenservaringen op een bepaalde manier gevormd. Wij blijven vanuit die vorm voortdurend onszelf en ons leven vormgeven omdat we graag controle houden over ons leven. Tot we gaan ervaren dat wij het eigenlijk ook niet weten en onze greep los durven laten. Durven we te vertrouwen op dat wat we nog niet weten? En wanneer we niet weten, dan mogen we vragen door welke kracht ons leven wordt bewogen. Zoals de natuur wordt bewogen. Of onze ademhaling. Onze gedachten, onze voeten en ogen. Als die levensbewegingen zo natuurlijk aan ons gegeven worden, mogen we dan ook vertrouwen dat we bewogen worden in hoe we onze weg gaan in ons leven? Geleidelijk aan gaan we vertrouwen dat het niets waaruit wij ons leven ontvangen ook de wijsheid heeft om ons leven zo te vormen dat ons verlangen vorm kan krijgen. Wij ontvormen ons aan datgene wat we ons kunnen voorstellen om mee te bewegen met datgene wat we ons niet kunnen voorstellen. Misschien is deze omvorming het perspectief in ons leven en sterven; we verlaten onze vertrouwde vorm om ons toe te vertrouwen aan een ongekende beweging, een onnoembare zachtheid die ons tot onszelf brengt.
Mystieke weg als ontvankelijkheid
Ik zag in deze kleine ronding drie eigenschappen: het eerste is dat een goddelijk mysterie het leven vormgeeft, het tweede is dat het wordt bemind, het derde is dat het wordt beschermd. Maar wat schouw ik daarin en wat betekent dat voor mij? Waarachtig, de vormer, de beschermer en de minnaar.
In dit schouwen van de oorsprong van al het leven gaat Julianne zien met de ogen van God. Zij ziet drie eigenschappen van een goddelijke scheppingsenergie: deze scheppingsenergie creëert al het leven, bemint al het leven, beschermt al het leven. God is een scheppende levensenergie dat voor ons ten diepste een mysterie blijft. Dat mysterie is creatief, liefdevol en beschermend. Het aanvoelen van het mysterie ontwaakt ons verlangen om in onze levenservaringen te schouwen wat de betekenis van het goddelijke scheppingsmysterie is en van de mystieke weg die zich daarin toont. Wat laat zich schouwen in dat mysterie en wat betekent het voor mij? Wat betekent het voor mij dat ik ieder moment vanuit dat mysterie wordt vormgegeven, ieder moment wordt bemind en ieder moment wordt beschermd? Wat betekent het voor mij om ontvankelijk te zijn voor de vormer, de beschermer en de minnaar?
In het besef dat wij continue uit het niets van de goddelijke scheppingsenergie gevormd worden ligt de openheid voor de mystieke omvorming. Mystiek betekent dan het ontvankelijk zijn voor de vormende kracht van het mysterie dat onze oorsprong is. Mystieke ervaring is een intens innerlijk doorvoelen van dit goddelijk mysterie in het weefsel van het heelal. Ineens ontstaat er van binnenuit een besef dat al het leven is doordrongen van een creatieve levensenergie die vormgeeft, bemint en beschermt.
Want totdat ik ten diepste één ben met het mysterie, zal ik nooit innerlijke rust of puur geluk kennen. Dat wil zeggen: dat ik zo in het mysterie gegrond ben, dat er tussen mijn mysterie en mij niets is dat door mij gevormd is. Deze kleine gevormde ronding, ik had het gevoel dat het zo nietig was dat het in het niets had kunnen verzinken. Dit is goed om te weten, opdat we ervan genieten ons te nieten van al hetgeen door ons gevormd is, om de vorming door het ongevormde lief te hebben en erin mee te bewegen.
In het diepe schouwen van het scheppingsmysterie ontstaat een besef dat het niets een mystieke grondhouding is. De mystieke weg van het niets vloeit voort uit het besef van de twee dimensies van unmade en made. Unmade is het ongemaakte en ongevormde; het goddelijke mysterie van het niets, dat in zichzelf geen vorm heeft en aan de oorsprong staat van alle vormgevingen. De dimensie van het made is al het leven dat gemaakt en gevormd is. Wij, de mens, het heelal en al het leven zijn made, gevormd. Wij mensen hebben een vorm, zowel lichamelijk als emotioneel en verstandelijk.
Het mysterie, het on-geschapene en on-gevormde is on-noembaar anders dan wij ons als mens kunnen voorstellen. Om een aanvoelen te krijgen voor dit onbegrijpelijke mysterie, wordt in dit visioen het woord nought in steeds verschillende klankkleuren gevormd. Nought betekent niets.
* Het niets waaruit wij gevormd worden: zo begreep ik dat de mens gevormd is uit niets.
* Het niets waarin wij níet terugvallen: ik dacht dat het uit kleinheid plots in het niets zou vallen.
* Het niets tussen het mysterie en ons: dat er tussen mijn mysterie en mij niets is.
* De nieting aan al hetgeen door ons gevormd is: ons te nieten (to nought) van al hetgeen door ons gevormd is, om de vorming door het ongevormde lief te hebben en erin mee te bewegen.
Vanuit dit besef dat er niets is dan een verwevenheid tussen gevormde, ongevormde en vormer: made, unmade and maker, wordt nought een levenshouding: to nought. Onze levenservaring laat ons ontdekken wat bedoeld is in deze dynamiek tussen het gevormde en het ongevormde en wat het betekent om mee te bewegen met het mysterie dat ons vormt. Zo is het van betekenis om de dynamiek van het niets in onze levensvorming te ontdekken.
Wat betekent to nought en hoe doe je dat? To nought kunnen we begrijpen als nieting of onthechting. Het is te vertalen als niet of ont; niet weten, niet doen, niet oordelen; ontbloten, ontverbergen, onthechten, ontwikkelen, ontplooien, ontspannen, ontdekken. In de verwevenheid tussen het ongevormde (unmade) en het gevormde (made) ligt de betekenis van nieting en omvorming. Ontvankelijkheid voor het ongevormde komt tot uiting in een houding van nietigheid, nieting en niet- weten.
We kunnen ook zeggen: ontvormen aan de wijze waarop wij onszelf vormen. Wij zijn door onze levenservaringen op een bepaalde manier gevormd en wij blijven vanuit die vorm voortdurend onszelf en ons leven vormgeven. We willen graag de leider van ons leven zijn. Tot we gaan ervaren dat onze leidinggevende, onze regisseur, het eigenlijk ook niet weet en geleidelijk aan gaan vertrouwen dat het niets waaruit wij ons leven ontvangen ook de wijsheid heeft om ons leven zo vormen dat ons verlangen vorm kan krijgen. Ont-vormen is een nieuw woord dat gevoelig maakt voor de mystieke omvorming. Wij ontvormen ons aan datgene wat we ons kunnen voorstellen om mee te bewegen met datgene wat we ons niet kunnen voorstellen. De vraag daarbij is steeds: wat betekent dat voor mij? Wat betekent het voor mij in deze concrete situatie om te nieten? Welke ont-vorming wordt er van mij gevraagd? Onthechten aan het bekende om te leven vanuit het on-bekende en het on-gevormde. Meebewegen in plaats van tegenwerken.
De vraag die we ons kunnen stellen is: wat wil er vanuit het ongevormde van de goddelijke scheppingsenergie zichtbaar worden? Hoe kijk ik naar wat er gebeurt? En durf ik mijn eigen beperkte wijze van zien los te laten om me toe te vertrouwen aan dit goddelijke zien?
Niet weten en toch vertrouwen zit diep in de elementen verborgen. Zoals de groei van de hazelnoot. De hazelnoot kan verschillende vormen aannemen. Als de noot in de aarde valt en haar originele vorm loslaat dan kan zij onder de juiste omstandigheden van water, zonlicht en mineralen uitgroeien tot een hazelaar. Of wij kunnen de noot eten als smakelijke voeding voor ons lichaam, de noot verteren en de voedingstoffen in onze organen opnemen. Wonderlijk hoe alles met elkaar verweven is en in deze verwevenheid zich omvormt in andere vormen. Zoals een larve onder water geduldig wacht tot zij vanuit een natuurlijke aandrang het water verlaat, zich ontpopt om een libelle worden en dan in de lucht haar vleugels uitslaat. Eerst ademend in het water, kan ze nu ademen in de lucht.
Misschien is deze omvorming het perspectief in ons leven en sterven, we verlaten onze vertrouwde vorm om ons toe te vertrouwen aan een ongekende beweging, een onnoembare zachtheid die ons tot onszelf brengt. Durven we te vertrouwen op dat wat we nog niet weten? En wanneer we niet weten, dan mogen we vragen door welke kracht ons leven wordt bewogen. Zoals de natuur wordt bewogen. Of onze ademhaling. Onze gedachten, onze voeten en ogen. Als die levensbewegingen zo natuurlijk aan ons gegeven worden, mogen we dan ook vertrouwen dat we bewogen worden in hoe we onze weg gaan in ons leven?
Immers de reden waarom we geen rust hebben in onszelf, is dat we hier naar rust op zoek gaan, in dit nietig dingetje waarin geen rust te vinden is, en we ons diepste mysterie niet kennen, veelzijdig, wijs en lief. In ons mysterie mogen we rusten. Wanneer wij onszelf vrij en liefdevol loslaten en ons toevertrouwen aan het alomvattende mysterie, dan kunnen we innerlijke rust ontvangen.
Julianne’s beeld van de hand waarin het balletje ligt, is een prachtige verbeelding van de mystieke eenwording tussen onze vorm en de goddelijke vorm. De hand van de ambachtsvrouw die het leven vormt op zo een wijze dat ons zelfbewustzijn ontvankelijk wil worden voor het diepere mysterie. Wij zijn gevormd uit de klei van de aarde en God geeft als een pottenbakster de klei vorm, in ons lichaam, gevoel en verstand. Irenaeus van Lyon (ca. 130-202) schreef over het bewust worden van de klei waaruit we gevormd zijn. Hij noemt de mystieke weg ‘zacht blijven’. Zacht blijven is dan een andere verbeelding van de mystieke weg van het niets. Het niet-verharden. Zacht blijven in onze vorming door de goddelijke scheppingsenergie. Als we verharden dan kunnen Gods vingers geen afdruk in ons achterlaten. Hoe blijven we zacht en wat betekent dat voor ons?
Want jij vormt God niet, het is God die jou vormt. Als jij het werk van God bent, wacht dan op de hand van de Kunstenaar die alles op Gods tijd doet, op de juiste tijd voor zover het jou betreft, wiens vorming wordt voltooid. Bied God je hart aan, zacht en kneedbaar, en onderhoud de vorm waarin de Kunstenaar je gemodelleerd heeft. Laat je klei vochtig zijn, anders word je hard en verdwijnt de afdruk van Gods vingers. Door het oorspronkelijke ontwerp te behouden geef je je over aan je vervolmaking, want Gods ambachtelijke werk heeft de zachte klei in jou verborgen. Gods hand heeft jouw wezen gevormd. Want scheppen is een eigenschap van Gods goedheid, maar geschapen worden is een eigenschap van de menselijke natuur. Als jij dan aan God geeft wat van jou is, dat is, geloof en overgave aan God, dan zal je Gods ambachtschap ondervinden en zal je het perfecte werk van God worden.[5]
Dit onuitsprekelijke en onbegrijpelijke inzicht in de oorsprong van al het leven kunnen we beleven als we openstaan voor de mystagogie, voor een begeleiding in het mysterie door de liefde zelf. Het mysterie, het ongeschapene en ongevormde, is creatief in onze vormgeving zoals de hand van de pottenbakker de klei vormt. Ontvankelijk zijn voor deze vorming is de bron van innerlijke rust. Het mysterie, het ongevormde, is liefhebbend. Liefde vormt ons bewustzijn om zacht te blijven in onszelf.
Het mysterie, het ongevormde, is beschermend. Deze bescherming vormt in ons het vertrouwen om ontvankelijk te worden. Als wij durven vertrouwen op dit vormingsproces dan is het onvermijdelijk dat wij vanuit ons diepste mysterie in liefde omgevormd worden.
Ik zag in dit visioen het ultieme genoegen dat mijn diepste mysterie ervaart wanneer ik als geliefde me naakt, integer en intiem toevertrouw aan mijn innerlijk mysterie. Zo voel ik het natuurlijke verlangen in ieder mens die is aangeraakt door dit mysterie:
“Mijn diepste mysterie, geef mij mezelf. Want in jou vind ik mijn vertrouwen en ik mag niets bescheideners vragen dan elkaar volkomen te aanvaarden. En zou ik ook maar iets minder verlangen, dan zal ik altijd onvoltooid blijven. Want in mijn diepste mysterie heb ik alles.”
Deze woorden, “Geef mij mezelf” zijn lievelingswoorden van ieder mens en een tedere uiting van de aanraking door het mysterievolle verlangen.
In ons verlangen ligt de motivatie tot overgave aan de scheppende hand van God, de vormgevende levensenergie van ons mysterie door wie we aan onszelf gegeven worden. Ons verlangen is het zintuig dat de aanraking met het goddelijk mysterie voelt en tevens aanvoelt waarin onze voltooiing ligt. Het verlangen voelt aan dat we bemind worden, heeft weet van iets wat zich wil laten ontdekken en wil voltooien in ons. Hoe wij vol-tooid worden. De wederkerigheid van ont- is vol-; onthechting brengt voltooiing.
In het toevertrouwen aan ons diepste mysterie is er een wederkerigheid van verlangen en genoegen. We kunnen ons dit verbeelden als een liefdesrelatie tussen twee minnaars. In de liefdesrelatie met een andere mens word je aan jezelf gegeven, wanneer de ander jouw aanvoelt en zich afstemt op jou en jij je in wederkerigheid afstemt op de ander. Als dat aanvoelen en afstemmen tussen twee mensen gebeurt, geeft dat een dragende kracht in onze identiteit. Dan mogen we onszelf zijn en worden we vanuit ons onbekende eigene aan onszelf gegeven. Datgene wat nog onbekend is van onszelf, waar wij een mysterie zijn voor onszelf, en waar wij een verlangen naar voelen kan zich geleidelijk aan ontplooien en in ons zelfbeeld geïntegreerd raken. Het toelaten van het bemind worden gebeurt voorzichtig, aarzelend want er is vertrouwen nodig om zichzelf bloot te geven. Als een geleidelijk aan afpellen van alle weerstanden ertegen. En deze weerstanden zijn diep in onze emoties en verstand vorm gegeven. In het verlangen om open te staan voor het beminnen ontstaat langzamerhand verzachting en aanraking.
In het niet weten is er een aanvoelen van een alomvattend weten dat het mysterie ons begeleidt, bemint en beschermt.
[1] Julianne van Norwich, Als de liefde alles wordt (Berne Media, 2019). Citaten zijn mijn eigen vertaling.
[2] Thich Nhat Hanh, The Sun My Heart, 59.
[3] Heino Falcke, ‘Man van het zwarte gat: ‘God is het begin en het eind’’, in: NRC, 19 april 2019.
[4] André Kuipers in een televisie interview met Coen Verbraak in Over Leven 07-09-2022 (min. 8-15).
[5] Irenaeus of Lyon, Against Heresies, 4.39.2.