Inwijding in het ongeweten weten
De auteur van dit kleine traktaatje Inwijding in het ongeweten weten leefde in Groot-Brittannië in de veertiende eeuw en is anoniem gebleven. Er zijn verscheidene speculaties over de identiteit van de auteur, maar in het algemeen wordt aangenomen dat het gaat om een Kartuizer monnik. De Kartuizers zijn monniken die leven volgens het woord monnos: alleen zijn. Zij leven als kluizenaars binnen een gemeenschap. Deze manier van leven is verfilmd in Into great silence over het leven van de monniken van de Grand Chartreuse in Frankrijk.
De monnik laat zich gelden als een mystagoog. Zijn geschriften zijn geen theologie maar een mystagogie: ze zijn bedoeld als een gids op de persoonlijke levensweg. De auteur wil niet op de voorgrond treden, maar alle ruimte maken voor God als de ware geestelijk begeleider. Gaan kennen zoals we door God gekend worden is de grondtoon van de Inwijding. In de Inwijding in het ongeweten weten geeft de monnik enkele handvaten om in de stilte te komen. Wat God in de stilte fluistert, daarover kan de monnik niets zeggen, want dat moet zelf beluisterd worden. De teksten uit de Inwijding staan in italics.
Zelfbeschouwing zonder oordeel
Wanneer je je inkeert in jezelf, vraag je dan niet af wat je eerst moet doen, maar schuif alle gedachten terzijde, de goede zowel als de slechte.
Naar jezelf durven kijken zonder oordeel: schuif alle gedachten terzijde, de goede zowel als de slechte. Het is voor velen een levenskunst om het zelfoordeel los te laten. Steeds weer komen er oordelen op in onze gedachten. En wanneer we onszelf niet beoordelen, dan hebben we wellicht een uitgesproken mening over een ander. Contemplatief leven zet een mens met twee benen op de grond en leert ons het leven te accepteren zoals het is. Dit is een meditatieve houding.
Waarschijnlijk is dit een van de redenen waarom de Inwijding in het ongeweten weten wel vergeleken wordt met zen meditatie. In jezelf keren en zonder oordeel alle gedachten observeren en loslaten. Door de praxis van de bewuste aandacht kan de realiteit van het leven zich laten zien; ook in de schaduwzijden en de pijnlijke plekken van het leven. In de bewuste aandacht ligt geen oordeel waarmee we onszelf omlaag trekken, noch een zichzelf prijzen en bevestigen waarmee we onszelf de hoogte insteken. Gelijkmoedigheid.
De zelfwaarneming wordt naakt en daarin ligt de kiem van de godsrelatie geborgen. Dan kunnen we er gevoelig voor worden om onszelf te gaan zien zoals God ons ziet. Dan kan het verlangen naar wie we werkelijk zijn zich laten horen.
Stil gebed als zelfgave
Bid niet met woorden, behalve als je daar genoegen aan beleeft. En als je toch woorden wilt gebruiken, bekommer je dan niet om de lengte van je gebed; vraag je ook niet af wat het betekent, of het nu een collecte is of een psalm, een hymne of een antifoon, of een ander gebed, liturgisch of privé, in de geest verwoord of luidop gesproken.
Een contemplatieve houding van niet-oordelen kan onder meer ingeoefend worden door het stille gebed, door het lezen van de Schrift, psalmen en mystieke teksten en door het zingen van hymnen. Zij kunnen sporen uitzetten die voor ons nog onbekend zijn. Er kan een perspectiefverandering of bewustzijnsverandering mogelijk worden. Het besef kan tot ons doordringen dat wij door God geschapen zijn, dat wij ten diepste bemind worden door God. Een houding van overgave kan als een hymne in ons gaan zingen: ‘niet mijn wil maar uw wil geschiede.’ ‘De Heer heeft mij gezien en onverwacht ben ik opnieuw geboren.‘ Een houding van niet-oordelen kan ook ruimte geven voor gebed en voor een stil gebed zonder woorden. Het opent de ruimte voor het bidden in stilte en overgave aan God.
Maar zorg ervoor dat in je biddende geest niets anders aanwezig is dan een loutere gerichtheid, reikend naar God en ontdaan van iedere gedachte over God zoals God is in zichzelf of in zijn werken, maar alleen gericht op God, die is zoals God is. Laat God zichzelf zijn, bid ik je, en niets anders. Probeer niet God te peilen met je vernuftig verstand. Maar laat het geloof de grondslag zijn.
Steeds herhaalt de monnik dat gedachten over God losgelaten moeten worden. God is groter dan we ons kunnen indenken. De menselijke vermogens zijn niet in staat om God te kennen of te doorgronden. Het wezen van God is onkenbaar.
Deze loutere gerichtheid, die helemaal in het geloof gegrondvest en geworteld is, mag intellectueel en emotioneel niets anders zijn dan een naakt denken en een blind voelen van je bestaan.
De monnik kan ons inwijden in de stilte van het gebed zonder woorden, waar het denken en het voelen naakt worden. Omdat we niet meer oordelen over alles wat we voelen en ons inbeelden wordt ook ons verlangen naakt. We verlangen er niet meer naar onszelf omlaag te trekken of omhoog te heffen in zelfbespiegelingen die niet ons ware wezen raken. Het verlangen wordt ontbloot van het zoeken naar onszelf.
De herhalingen van het geschrift over het naakt worden van gedachten staan ten dienste van de inoefening; het is als het gebed dat herhaaldelijk gereciteerd wordt ter ondersteuning van het stille gebed. De inoefening herinnert ons eraan niet enkel op ons eigen denken te vertrouwen. Ze ondersteunt een levenshouding waarin minder gewicht wordt gegeven aan alles wat wij beredeneren om het leven te organiseren naar onze eigen maatstaven. Van dat scherpzinnige denken moet de zwaarte weggenomen worden opdat het licht werk wordt, opdat we een nieuw zwaartepunt vinden. Een zwaartepunt dat niet in ons denken ligt, maar in, wat de monnik noemt, het uiterste puntje van de geest, namelijk in ons diepste wezen. Voor sommige mensen is dit een natuurlijke geneigdheid en wordt ze ervaren als een licht werk. Voor anderen is deze geestesgesteldheid een zwaar werk, want het valt moeilijk om het denken te verstillen en het gevoelig te maken voor Gods initiatief. Wij vragen ons wellicht af: bestaat het werkelijk dat God het initiatief overneemt?
In de zelfgave van het stille gebed worden het zelfstandige denken en de eigen willigheid onthecht, opdat God zelf de zwaartekracht wordt die het verstand en de wil naar God toetrekt. Zoals de zwaartekracht een steen naar de aarde toetrekt, zo trekt het verlangen ons in God. Het zwaartepunt van ons denken komt in God te liggen. In plaats van dat wij naar God toe denken om God te begrijpen, vinden wij het zwaartepunt van ons denken in het besef dat God naar ons toe denkt. Namelijk dat God ons ten diepste kent.
Het is alsof je innerlijk aan God zei: “Wat ik ben, God, bied ik U aan, zonder te zoeken naar de eigenschappen van uw wezen, enkel gericht op U, die zijt zoals Gij zijt.” Laat deze duisternis jouw spiegel zijn en jouw geest helemaal omvatten. Denk aan jezelf op geen andere manier dan je denkt aan God; zo ben je, zonder verdeeldheid of verstrooidheid, één met God in de geest.
Hierin vindt de omkering plaats: ik denk niet naar God toe, maar God denkt naar mij toe. In mijn zelfgave aan God vertrouw ik mij toe aan de wijze waarop God naar mij toedenkt en mij ten diepste kent.
Het mystieke besef van het ongeweten weten
Apofatische mystiek heeft altijd een keerzijde. De mystieke keerzijde van het niet-weten is het besef dat God ons diepste wezen is. De monnik spreekt over God als zijnsgrond.
Want God is jouw wezen en in God ben jij wat je bent, niet enkel omdat God de algemene oorsprong en zijnsgrond is, maar ook omdat God in jou jouw oorsprong en jouw zijnsgrond is.
God is oorsprong en zijnsgrond van ons bestaan. Hij is de schepper, boetseerder en wever van mijn leven, zegt psalm 139.
U was het die mijn nieren vormde, die mij weefde in de buik van mijn moeder.
Ik loof u voor het ontzaglijke wonder van mijn bestaan, wonderbaarlijk is wat u gemaakt hebt. Ik weet het tot in het diepst van mijn ziel.
Toen ik in het verborgene gemaakt werd, kunstig geweven in de schoot van de aarde, was mijn wezen voor u geen geheim.
Uw ogen zagen mijn vormeloos begin, alles werd in uw boekrol opgetekend, aan de dagen van mijn bestaan ontbrak er niet één.
Dit mystieke besef dat God de schepper is van mijn lichaam, van mijn diepste wezen en de vormer van iedere dag in mijn leven, dat zo beeldend wordt beschreven in de psalm, is ook de essentie van het gedachtegoed van de Inwijding in het ongeweten weten. God is oorsprong en zijnsgrond van het hele universum. Zoals is uitgedrukt in het scheppingsverhaal: God scheidde dag van nacht, hemel en aarde, water en land. God schiep de mens uit het stof van de aarde en blies de mens levensadem in de neus. God schiep de mens in Gods beeld.
De monnik zegt méér dan dat God oorsprong en zijnsgrond is van het universum. God is niet alleen de schepper van het grootste universum, maar ook de schepper van het kleine en kwetsbare, van iedere mens; God is in jou jouw oorsprong en jouw zijnsgrond. God zelf is jouw wezen. In God ben je wat je bent. Ín jouw. Niet van buitenaf, maar ín jouw. Van binnenuit, als iemand die jouw diepste wezen kent: God ís jouw diepste wezen. De monnik wil dit geloof in Gods scheppingswerk tot beséf laten komen: er weet van hebben dat God mijn nieren vormde en mij weefde in de buik van mijn moeder. Door het stille gebed kan het wonder van mijn bestaan tot besef komen; dit besef wordt geïnterioriseerd totdat het tot in het diepst van de ziel geweten wordt. Een mystiek besef.
Denk daarom in dit gebed aan God, zoals aan jezelf en aan jezelf zoals aan God: dat God is zoals God is, en dat jij bent zoals je bent, zodat je denken niet verdeeld is of verstrooid, maar één met God die alles is.
Het stille gebed is de eenwording met Gods wezen. Voorbij de oordelende zelfbespiegeling kunnen we soms een glimp opvangen van ons diepste wezen. Ons diepste wezen, vertelt de monnik, is God zelf. Ons diepste wezen, is voor God geen geheim. Voor onszelf is ons diepste wezen wel een geheim. We kennen ons en elkaars diepste wezen niet. Daarom is het voelen naakt: er is hier geen sprake van grootste ervaringen maar van de stilte van de oordelende zelfbespiegeling waarin ik mag zijn wie ik in waarheid ben.
Natuurlijk blijft er altijd dit verschil dat God jouw wezen is en jij niet Gods wezen. Want al zijn alle dingen in God als in hun oorsprong en in hun zijnsgrond en al is God in alle dingen de oorsprong en de zijnsgrond, toch is God alleen in zichzelf zijn eigen oorsprong en zijn eigen zijn. Zoals er niets kan bestaan buiten God, zo kan God niet bestaan buiten zichzelf; God is het zijn zowel voor zichzelf als voor alles. Alleen hierin is God onderscheiden van alles dat God het zijn ís zowel voor zichzelf als voor alles; en hierin is God één met alles (en alles in God) dat alle dingen in God hun zijnsgrond hebben en dat God hun aller zijn is.
De monnik spreekt over de wederkerigheid van liefde die in ons diepste wezen is ingeschapen, over de spiegeling van God in ons diepste wezen: niet ik, maar jij. Jíj bent mijn wezen. Jíj bent mijn verlangen. Jíj bent het wiens liefde mij tot aanzien brengt.
Wanneer je op die manier alle diepzinnig gezoek naar de gecompliceerde eigenschappen van Gods of jouw wezen terzijde schuift, zullen je verstand en je hart zonder verdeeldheid in genade één zijn met God. En wanneer je hart en je verstand zuiver en onverdeeld op God zijn gericht, dan zal God je, naakt als je bent, innerlijk raken met genade en je hart voeden met God alleen zoals God is. En dan zal, zij het dan ook slechts ten dele en als in een duistere spiegel zoals het nu eenmaal maar kan in dit leven, je hartsverlangen steeds sterker worden.
Dit verlangen in Gods ogen, die ons in de duistere spiegel van de ziel vol liefde aankijken, vormt de zwaartekracht die ons naar God toetrekt. Zo treden we binnen in het niet-weten, in het mysterie van ons leven.
Kijk daarom blij naar God op en zeg God in je binnenste of luidop: “Wat ik ben, God, bied ik U aan, want Gij zijt dat.” En bedenk dan, zonder bespiegelingen maar gewoon en eenvoudig, dat je bent zoals je bent.